“Hij wil niet weggaan (ondanks dat we hem al 10x hebben vertelt dat we nergens heengaan.)”
“Hij kan niet bij de muntjes. Ze liggen te ver weg.”
“De magnetron heeft zijn lunch opgegeten.”
“Hij mocht geen sint-maarten vieren in Mei.”
“Hij wil niet weggaan (ondanks dat we hem al 10x hebben vertelt dat we nergens heengaan.)”
“Hij kan niet bij de muntjes. Ze liggen te ver weg.”
“De magnetron heeft zijn lunch opgegeten.”
“Hij mocht geen sint-maarten vieren in Mei.”